zaterdag 4 augustus 2012

Denarius


Op mijn vorige stuk kwam het commentaar dat ik te weinig vertelde over de antieke waarde van munten. Natuurlijk kon ik verwachten dat ik er zo gemakkelijk niet mee weg kwam en daarom een tweede stuk over waarde, dit maal van de denarius in Romeinse tijd.  

De waarde van munten werd vroeger anders vastgesteld als tegenwoordig. Nu voel je eens aan het randje, kijk je naar de gele kleur en staat op de keerzijde onmiskenbaar 20 cent. In heel Europa is dit muntje ook daadwerkelijk 20 cent waard is en zal het zonder twijfel worden aangenomen. Natuurlijk werkt dit voor briefgeld iets anders, maar niemand heeft ooit bij de kassa van AH zijn munt op een weegschaaltje hoeven leggen.

Weegschalen zijn in dit geval ook niet nodig. Onze 20 cent is gemaakt van een koperlegering (koper, aluminium, zink en tin voor de liefhebber) en deze legering kost per munt bij lange na geen 20 cent. De intrinsieke waarde is dus niet gelijk aan de waarde die wij toeschrijven aan het muntje.[1]

Bij antieke munten is de intrinsieke waarde wel degelijk van belang. Zeker ten tijden van de republiek waren gouden munten van goud, zilveren munten van zilver en brons een legering van koper en tin. Door de jaren heen blijven opvallend genoeg de gouden munten inderdaad van puur goud. Alleen het gewicht fluctueert licht met de inflatie mee.  Gouden munten werden niet dagelijks gebruikt, een Romeinse soldaat had een jaarloon van ca. 12 aureii (en dat was 'bruto' loon). Je kon met 2 goud graan kopen voor een heel jaar. De Romein liep er dus niet zomaar mee op zak.

De zilveren munten zijn echter een ander verhaal. De bekendste zilveren Romeinse munt is de denarius. Een zo’n denarius zou vroeger het gemiddelde dagloon zijn van een gemiddelde Romein.  Niet echt een munt om je brood mee te kopen dus, maar toch een veel gebruikelijker betaalmiddel dan goud. De munt werd in 211 v. Chr. als eerst geslagen tijdens de Republiek en was nog van puur zilver. Toen woog de munt nog 4,5 gram en het bleek eeuwen lang de meest stabiele denominatie. Een munt waar het volk ook het meeste vertrouwen in had.

Inflatie bleek echter onvermijdelijk. Onder de eerste keizer Augustus daalde het gewicht (en daarmee ook direct de waarde) naar 3,9 gram en tijdens Nero naar 3,5. Daarnaast – en Nero was de eerste die zich hieraan waagde- verlaagde de keizer ook het zilvergehalte van de munt van 98 naar 80%. Dit betekende een totale inflatie van 20% op de denarius! Snood als hij was accepteerde Nero belastingen alleen in oude denarii.  Zo kon hij de pure munten laten omsmelten naar de nieuwe variant die minder waard waren. Het Romeinse volk was natuurlijk niet gek en de zwaardere munten werden massaal in sokken en potjes onder het bed bewaard. Het duurde niet lang of de oude munt was verdwenen uit de circulatie en mensen werden uitbetaald in de nieuwe denarius.  (Nederlanders deden overigens precies hetzelfde toen de zilveren guldens en rijksdaalders werden vervangen door nikkel.)

randje eraf
Als geldhandelaar of marktkoopman werd het zaak om het geld goed in de gaten te houden. Al langer werden er munten bijgevijld of randjes afgeknipt om zo goud of zilver te winnen, maar nu ontstonden ook nog eens legeringen binnen denominaties. Men had allerlei maniertjes om uit te vinden hoe puur munten waren.

knipje erin
Door te proeven, te ruiken, te bijten, te wegen naar de kleur te kijken en op de tafel te laten vallen kon een handige handelaar al vals van echt onderscheiden. Later munten en dan vooral de gouden, werden ook wel gebogen. Puur goud buigt anders en makkelijker dan een legering. De munten zelf werden ook niet gespaard. Zo werden munten ingeknipt om er zeker van te zijn dan zilveren munten geen bronzen/koperen kern hadden.
halfje
Ook zijn er voldoende halfjes, kwartjes of brokjes te vinden. Als het de Romein toch om het gewicht gaat en je hebt geen kleingeld bij je, dan kan je ook letterlijk 1,5 of 1,25 denarius betalen.

Nero was niet de laatste die ander materiaal bij de zilveren denarii mengde. Elke keer als een keizer geld nodig had om zijn schulden, legermachten of nieuwe speeltjes te betalen moest de munt het ontgelden. In de derde eeuw was de denarius zelfs niet heel veel meer dan een bronzen munt met een dun laagje (ca. 5%) zilver.

In 215 n. Chr. introduceerde de keizer Caracalla een nieuw soort munt: de antoninianus. De keizer op de voorzijde van de munt droeg een stralenkrans in plaats van een lauwerkrans, wat betekende dat de munt en waarde had van 2 denarii. Helaas had de munt maar een zilverwaarde van 1.5 denarii en dit betekende dat het volk wederom massaal hun oude munten opspaarde en dit betekende het einde van denarius op straat. Ze verdwenen vooral in de spaarpot.



[1] Het is nog niet gemakkelijk om de productiekosten van onze 20 cent te achterhalen. Numismatic.be geeft wel de franse productieprijzen. Dus om een beeld te schetsen: in Frankrijk kost het € 0,052 om € 0,20 te maken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten